e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuw leeuw: inne ljoəf (Ulbeek), inne loeouw (Ulbeek), əne lioəf (Ulbeek) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek gaapmuiltje: -  gaəpmoulke (Ulbeek) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
lei lei: leij (Ulbeek) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Ulbeek) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak schaliën dak: sxǭlǝ dǭk (Ulbeek) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lende lende: pijn in de leenen (Ulbeek) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil miltkuil(en): me.lkǭu̯l (Ulbeek) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lɛ̄nə (Ulbeek) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lente, voorjaar opgang: opgang (Ulbeek), opgaəng (Ulbeek), ps. letterlijk overgenomen.  opga...ng (Ulbeek) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel fijne kerel: fijne kêrrel (Ulbeek), uitgeslapen kerel: autgesloəpe kiaal (Ulbeek) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4