21598 |
mompelen |
ezelen:
ezelen (P121p Ulbeek),
grauzen:
groŸzen (P121p Ulbeek),
grommelen:
groemelen (P121p Ulbeek)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
groote mond (P121p Ulbeek, ...
P121p Ulbeek,
P121p Ulbeek)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
bakkes:
groote bakkes (P121p Ulbeek),
schuurpoort:
schuurpoiət (P121p Ulbeek)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
embouchuur (P121p Ulbeek),
mondstuk:
mondstuək (P121p Ulbeek)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
ənə montvəl oafbijətən (P121p Ulbeek),
ps. boven de j staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
inne mondvol afbîjten (P121p Ulbeek)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
pater (lat.):
inne pāter (P121p Ulbeek),
ne poaəter (P121p Ulbeek),
ənə poater (P121p Ulbeek)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
19357 |
mopperen (tegensputteren) |
koppig zijn:
vooral voor kleine kinderen
koppig zijn (P121p Ulbeek)
|
preutelen: betekenis [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosselt (P121p Ulbeek),
mosterd (P121p Ulbeek)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
kattekos:
kattekos (P121p Ulbeek),
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (P121p Ulbeek)
|
mot [ZND 01 (1922)] || mot (beschrijving) [Lk 03 (1953)]
III-4-2
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
niffelen:
`t niffelt (P121p Ulbeek),
niffele (P121p Ulbeek)
|
stofregen [ZND 38 (1942)] || stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|