id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30887 | pek | hars: hās (Ulbeek) | De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38] II-10 |
30885 | pekdraad | harstedraad: hāstǝndrowt (Ulbeek) | De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39] II-10 |
21415 | pennenhouder | pennenstok: pennestok (Ulbeek) | pennenhouder [ZND 40 (1942)] III-3-1 |
19229 | persoon met een lastig karakter | lastige mens: lastig karakter hiej is inne lestige mins (Ulbeek) | Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] III-1-4 |
24856 | perzikkruid | reutsel: rętsǝl (Ulbeek) | Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56] I-5 |
18281 | pet: algemeen | klak: klak = met klep moets = zonder klep klak (Ulbeek), muts: klak = met klep moets = zonder klep moets (Ulbeek) | pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)] III-1-3 |
33568 | peterselie | petersel: peͅitərsil (Ulbeek), peͅtərsel (Ulbeek) | [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] I-7 |
21063 | peul | holster, de -: meervoud d’olster (Ulbeek), schel: schel (Ulbeek) | groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)] III-2-3 |
33508 | peul, dop (znw) | dols: doͅlsəl (Ulbeek), dolster: dolster (Ulbeek), schel: schel (Ulbeek) | [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] I-7 |
33522 | peulen, doppen (ww.) | peulen: poule (Ulbeek), puələ (Ulbeek) | [Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)] I-7 |