| 30887 |
pek |
hars:
hās (P121p Ulbeek)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
| 30885 |
pekdraad |
harstedraad:
hāstǝndrowt (P121p Ulbeek)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
| 21415 |
pennenhouder |
pennenstok:
pennestok (P121p Ulbeek)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
| 19229 |
persoon met een lastig karakter |
lastige mens:
lastig karakter
hiej is inne lestige mins (P121p Ulbeek)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
| 24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rętsǝl (P121p Ulbeek)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
| 18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak = met klep moets = zonder klep
klak (P121p Ulbeek),
muts:
klak = met klep moets = zonder klep
moets (P121p Ulbeek)
|
pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
| 33568 |
peterselie |
petersel:
peͅitərsil (P121p Ulbeek),
peͅtərsel (P121p Ulbeek)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)]
I-7
|
| 21063 |
peul |
holster, de -:
meervoud
d’olster (P121p Ulbeek),
schel:
schel (P121p Ulbeek)
|
groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
| 33508 |
peul, dop (znw) |
dols:
doͅlsəl (P121p Ulbeek),
dolster:
dolster (P121p Ulbeek),
schel:
schel (P121p Ulbeek)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|
| 33522 |
peulen, doppen (ww.) |
peulen:
poule (P121p Ulbeek),
puələ (P121p Ulbeek)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 40 (1942)]
I-7
|