29010 |
plooi |
plooi:
plōj (P121p Ulbeek)
|
Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.]
II-7
|
19418 |
poken |
keuteren:
kəttere (P121p Ulbeek)
|
in de kachel poken [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
21569 |
politie |
police (fr.):
de poelis hèt hûm aangehaâ (P121p Ulbeek)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
21437 |
politieagent |
police (fr.):
inne polis (P121p Ulbeek)
|
Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
18292 |
polsmof |
manchet:
mansjetten (P121p Ulbeek),
moffel:
moefel (P121p Ulbeek)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
pommelee:
pomǝ`lęi̯ (P121p Ulbeek)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
19957 |
poort |
poort:
puǫ.t (P121p Ulbeek)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
pő̜u̯t (P121p Ulbeek
[(mv pő̜u̯tǝ)]
)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-9
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantpatatten:
plãnt[patatten] (P121p Ulbeek),
plantzaad:
plá.nt˲zōǝt (P121p Ulbeek)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
22806 |
pop |
pop:
poep (P121p Ulbeek)
|
Een pop. [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|