e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boer boer: būǝr (Ulbeek), de boer woeint op eén boerderij (Ulbeek), den heelen daag is hiej al beij Wimke, beij Blankaar, beij Jankske, beij de boer, beij den timmermaan, beij grootvaor, beij mich, beij oech, beij heun, bey heur, beij os, beij oechlies, beij hun (Ulbeek), də bu.ər (Ulbeek), groot bedrijf  de boer vooënt op een voynning (Ulbeek), klein bedrijf: boerderyke  de boer vooënt op een boerderij (Ulbeek), wènningske  de boer woeint op eén wènning (Ulbeek) boer [ZND 14 (1926)] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boer in het kaartspel gek: gek (Ulbeek) Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] III-3-2
boerderij, algemeen boerderij: burdǝręi̯ (Ulbeek), geleg: gǝlēx (Ulbeek) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
bok van het rijtuig zitsel: zetsǝl (Ulbeek) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokking: beking (Ulbeek) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bolster van de okkernoot dolster: dolster (Ulbeek), sloester: sloester (Ulbeek) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bolster van een noot holster, de -: dolster (Ulbeek), sloester: sloester (Ulbeek) bolster (van) [ZND 33 (1940)] III-2-3
bont als apart kledingstuk pels: inne pels (Ulbeek) pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan zo blauw als een lap houwen: bloo gehoot aas inne lap (Ulbeek) ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
boog boog: boe-ôg (Ulbeek), boeəg (Ulbeek) Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2