21301 |
boer |
boer:
būǝr (P121p Ulbeek),
de boer woeint op eén boerderij (P121p Ulbeek),
den heelen daag is hiej al beij Wimke, beij Blankaar, beij Jankske, beij de boer, beij den timmermaan, beij grootvaor, beij mich, beij oech, beij heun, bey heur, beij os, beij oechlies, beij hun (P121p Ulbeek),
də bu.ər (P121p Ulbeek),
groot bedrijf
de boer vooënt op een voynning (P121p Ulbeek),
klein bedrijf: boerderyke
de boer vooënt op een boerderij (P121p Ulbeek),
wènningske
de boer woeint op eén wènning (P121p Ulbeek)
|
boer [ZND 14 (1926)] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
gek:
gek (P121p Ulbeek)
|
Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝręi̯ (P121p Ulbeek),
geleg:
gǝlēx (P121p Ulbeek)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
34655 |
bok van het rijtuig |
zitsel:
zetsǝl (P121p Ulbeek)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
bokking:
beking (P121p Ulbeek)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
dolster:
dolster (P121p Ulbeek),
sloester:
sloester (P121p Ulbeek)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
21009 |
bolster van een noot |
holster, de -:
dolster (P121p Ulbeek),
sloester:
sloester (P121p Ulbeek)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
inne pels (P121p Ulbeek)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
zo blauw als een lap houwen:
bloo gehoot aas inne lap (P121p Ulbeek)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
boe-ôg (P121p Ulbeek),
boeəg (P121p Ulbeek)
|
Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|