e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

Gevonden: 1870
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zitten zitten: zitte (Ulbeek) zitten [ZND 46 (1946)] III-1-2
zo arm als ... zo arm als job: hiə is zoo erren als job (Ulbeek) Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)] III-3-1
zolder boven de dorsvloer sinkel: seŋǝl (Ulbeek) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zult, preskop geperste kop: geperste hoofdkaas  gəpā.zdə kop (Ulbeek) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zuring, groente surkel: surkel (Ulbeek), sø.rəkəl (Ulbeek) Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] I-7
zuurkool zuurmoes: zū.rmus (Ulbeek), zūrmus (Ulbeek) ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] III-2-3
zwaden spreiden breken: bri.ǝkǝ (Ulbeek) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
zwadkeerder, beugel jager: jięgǝr (Ulbeek) De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.] I-3
zwarte bes zwarte kroezels: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  zwatte kroezels (Ulbeek) zwarte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
zwarte kraai, kraai kraai: kreij (Ulbeek), krēə (Ulbeek), geen fon.doc.  kraai (Ulbeek) kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-1