17827 |
zitten |
zitten:
zitte (P121p Ulbeek)
|
zitten [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
hiə is zoo erren als job (P121p Ulbeek)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
sinkel:
seŋǝl (P121p Ulbeek)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpā.zdə kop (P121p Ulbeek)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
33618 |
zuring, groente |
surkel:
surkel (P121p Ulbeek),
sø.rəkəl (P121p Ulbeek)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zū.rmus (P121p Ulbeek),
zūrmus (P121p Ulbeek)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
bri.ǝkǝ (P121p Ulbeek)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32875 |
zwadkeerder, beugel |
jager:
jięgǝr (P121p Ulbeek)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte kroezels:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
zwatte kroezels (P121p Ulbeek)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kreij (P121p Ulbeek),
krēə (P121p Ulbeek),
geen fon.doc.
kraai (P121p Ulbeek)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|