25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sjnieje (Q097p Ulestraten)
|
sneeuwen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnieë (Q097p Ulestraten),
sjnië (Q097p Ulestraten),
suiker:
sokker (Q097p Ulestraten)
|
sneeuw [SGV (1914)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sjneuvele (Q097p Ulestraten)
|
sneven (sneuvelen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
30940 |
snijmes |
snippermes:
šnøpǝrmɛs (Q097p Ulestraten)
|
Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.]
II-12
|
19040 |
snikken |
snikken:
sjnikke (Q097p Ulestraten),
snotsen:
sjnotse (Q097p Ulestraten),
snotteren:
snotere (Q097p Ulestraten)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20590 |
snoepen |
slokken:
sjlokke (Q097p Ulestraten)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
slok:
sjlòk (Q097p Ulestraten),
zoetigheid:
zeutigheit (Q097p Ulestraten)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbelaar:
babbəléér (Q097p Ulestraten)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
snoer:
šnōr (Q097p Ulestraten)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snorretje:
sjnorke (Q097p Ulestraten)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|