e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q097p plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soepvlees soepenvlees: sòppəvleisj (Ulestraten) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
sok sok: ich loup altied op mien zökke esich heim bin. M⁄n vrouw sjtrik ummer weer nuuj veut d⁄roan (Ulestraten), ich loup altiet op mien sökke as ich toes bin(ne). Men vrouw die strik ummer nu veut teraan (Ulestraten), zök (Ulestraten) sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3
sokophouder sokkenhouder: zokken hawwer (Ulestraten) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soldatenkerkhof soldatenkerkhof: səldaotəkérrikhof (Ulestraten) Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)] III-3-3
soortige koe gesloten koe: gǝšlōtǝ kō (Ulestraten) Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140] I-11
sorteermachine aardappelenmolen: ērdapǝlmø̄lǝ (Ulestraten), trieur: trii̯ø̄r (Ulestraten) Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32] I-5
sorteren met de hand omrapen: ǫmrāpǝ (Ulestraten), sorteren: sǫrtērǝ (Ulestraten) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
sorteren met de machine triëren: trii̯ērǝ (Ulestraten) Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33] I-5
spaak speek: špęi̯k (Ulestraten), speken: špęi̯kǝ (Ulestraten) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spade, spitschop graafschup: grāf[schup] (Ulestraten), schup: šø̜p (Ulestraten), steekschup: štēk[schup] (Ulestraten) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1