e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q097p plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stamboekkoe volbloed: vǫlblōt (Ulestraten) Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.] I-11
stampbeton stampbeton: štamp˱[beton] (Ulestraten) Betonsoort die wordt verkregen door de aardvochtige betonspecie met houten of stalen stampers zo lang te bewerken totdat het water erin aan de oppervlakte komt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'76521. [N 30, 47b; monogr.] II-9
stamper dam: dam (Ulestraten) Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.] II-9
stamppot hutspot: hutsjpot (Ulestraten) Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
stamppot met stokvis stokvispuree: sjtokvùsjpurée (Ulestraten) Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)] III-2-3
standbeeld monument: e monnement (Ulestraten) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
steeg, steegje gats, gatsje: gats (Ulestraten), getske (Ulestraten), steeg, steegje: sjteeg (Ulestraten) steeg [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)] III-3-1
steek steek: sjteek (Ulestraten, ... ), tuit: teut (Ulestraten) steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] III-1-2, III-1-3
steek met drie hoeken tuit: teut (Ulestraten) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-3-3
steekschop graafschup: grāfšø̜p (Ulestraten), troffelschup: trofǝlšø̜p (Ulestraten) De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.] II-9