e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q097p plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tabakspruim sjiekje: sjikskə (Ulestraten) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): tabernakel (Ulestraten) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafel tafel: tōͅfəl (Ulestraten, ... ) een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [SGV (1914)] III-2-1
tafelmes smeermets: sjmeer-mets (Ulestraten) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tak (alg.) goets: gotjsje (Ulestraten), tak: tak (Ulestraten), tek (Ulestraten) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || tak [SGV (1914)] III-4-3
tak op ingezaaid land vreerijs: vrē̜ris (Ulestraten), vreewis: vręwø̜š (Ulestraten) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
takken (coll.) tak (mv.): tek (Ulestraten) takken (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
takkenbos, bussel hout pak: pak (Ulestraten), schans: sjans (Ulestraten) takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7
talud talud: tǝly (Ulestraten), tǝlyj (Ulestraten) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tand tand: tand (Ulestraten) tand [SGV (1914)] III-1-1