34157 |
uieren |
zich tonen:
tøi̯nt zex (Q097p Ulestraten)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (Q097p Ulestraten)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
schijterijen verpatsen:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
sjieterieje verpatse (Q097p Ulestraten),
spinselen:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
sjpensele (Q097p Ulestraten)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25567 |
uitdrogen |
schralen:
šrālǝ (Q097p Ulestraten)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.]
II-1
|
32709 |
uiteenploegen |
afploegen:
ãf[ploegen] (Q097p Ulestraten)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
goede kleren:
goo kleijer (Q097p Ulestraten)
|
De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
25568 |
uitgedroogd |
korst:
kōrš (Q097p Ulestraten)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c]
II-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
aan (de) tijd zijn:
(de koe is) ān tīt (Q097p Ulestraten),
aan de telling zijn:
(de koe is) ān dǝ tɛleŋ (Q097p Ulestraten)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitsje (Q097p Ulestraten),
uitschampen:
oetsjampe (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
frontje:
fruntsje (Q097p Ulestraten)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|