e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q097p plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijlen vijlen: vīlǝ (Ulestraten) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver wijer: wiǝr (Ulestraten), wijert: wiǝrt (Ulestraten) Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8
vilder vilder: veldǝr (Ulestraten) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10
villen villen: velǝ (Ulestraten) Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.] II-10
vin vin: vin (Ulestraten), vinne (Ulestraten) vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)] III-4-2
vinden vinden: vinge (Ulestraten) vinden [SGV (1914)] III-1-2
vinger vinger: vinger (Ulestraten) vingers [SGV (1914)] III-1-1
vingers (spotnamen) duimelen: B.v. bedoemel dat wit pepier neet zoi.  doemele (Ulestraten), duimen: B.v. blief met de doeme doa van aaf.  doeme (Ulestraten), fikken: fikke (Ulestraten), B.v. op de fikke tippe.  fikke (Ulestraten), pegels: pegels (Ulestraten), tien geboden: tieën gebode (Ulestraten) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink boekvink: (book)vink (Ulestraten) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] III-4-1
vis, algemeen vis: vösch (Ulestraten), vösjche (Ulestraten) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2