id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33141 | vleugels in de wanmolen | vleugelen: vlø̄gǝlǝ (Ulestraten) | De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |
24444 | vliegend ongedierte | gemugs: Veldeke gemöks (Ulestraten), gepepels: Veldeke gepeepels (Ulestraten) | vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2 |
33986 | vliegennet | vliegennet: vlēgǝnęt (Ulestraten) | Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10 |
24499 | vlier | heulenteul: eulenteule (Ulestraten) | vlierboom (sambucus nigra) III-4-3 |
24392 | vlinder | pepel: pépel (Ulestraten), ee pepel (Ulestraten) | vlinder [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-2 |
18701 | vlinderdasje | nondejuke: nondedjuuke (Ulestraten), strikje: sjtrikske (Ulestraten) | vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3 |
24396 | vlo (enk.) | bedvlo: Veldeke bëdvloi (Ulestraten), vlo: vloi (Ulestraten), Veldeke vloi (Ulestraten) | mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)] III-4-2 |
24395 | vlo (mv., fon.) | vlooien: Veldeke als men zegt "en noe mer gauw"krijgt men ten antwoord: "gaw vingk men vloi? vloië (Ulestraten), vlun: e vluè (Ulestraten) | vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)] III-4-2 |
32902 | vloeistof in de slijpbus | eetje: ē̜tšǝ (Ulestraten) | Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.] I-3 |
25629 | vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg | biest: bis (Ulestraten) | Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b] II-1 |