25154 |
ijspegel |
ijskiekel:
ieskékele (mv.) (Q097p Ulestraten),
ijspiel:
iespeele (mv.) (Q097p Ulestraten)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (Q097p Ulestraten)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeurtje:
[oven]dø̄rkǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝrǝ [eg] (Q097p Ulestraten)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (Q097p Ulestraten),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (Q097p Ulestraten),
oogstgaffel:
ǫu̯xs˲gafǝl (Q097p Ulestraten)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
schephaak:
šøͅphōͅk (Q097p Ulestraten)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
plaket (<fr.):
plakej (Q097p Ulestraten)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33613 |
in de moestuin werken |
hovenieren:
hoveneere (Q097p Ulestraten)
|
[N P (1966)]
I-7
|
20684 |
in de schil gekookte aardappelen |
varkensaardappelen:
verkes eerpelen (Q097p Ulestraten)
|
In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|