e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaakgestel geschaar: ge-sjieër (Ulestraten) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd hij scheigelt zich met de handdoek: hae sjeigelt zich met d`n handdook (Ulestraten), kale knikkerd: kale knikkert (Ulestraten), kale kop: kale kop (Ulestraten), kletskop: kletskop (Ulestraten, ... ), zijn bed is te kort: zie bed is te kort (Ulestraten) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kø̜̄m (Ulestraten) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krapjes: krepkes (Ulestraten), krèpkes (Ulestraten), krappen: krappe (Ulestraten) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaardenbol kam: kamp (Ulestraten), kem (Ulestraten), gewoonl. meerv. kem  kamp (Ulestraten) kaarddistel [SGV (1914)] || kaarddistel (VanDale: gew. ben.vd kaardebol) [SGV (1914)] I-7, III-4-3
kaarsenbak kaarsenbak: kéérsjebak (Ulestraten) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaas kaas: kies (Ulestraten) kaas [SGV (1914)] III-2-3
kaasmijt kaasmade: Veldeke  kieësmaoj (Ulestraten) mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)] III-4-2
kachel, stoof kachel: kaxəl (Ulestraten) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kadaver kadaver: kǝdāvǝr (Ulestraten), kapot beest: kǝpot biǝs (Ulestraten) Dood beest. [N 38, 20] I-11