25550 |
krabsel |
aanzet:
ānzɛt (Q097p Ulestraten)
|
Deeg dat zich aan de zijkanten en op de bodem van de trog heeft vastgezet. [N 29, 21a]
II-1
|
20739 |
krakeling |
brezel (du.):
britsel (Q097p Ulestraten)
|
Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18372 |
krakende schoen |
kraakschoen:
kraaksjoon (Q097p Ulestraten)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25034 |
krassen |
krassen:
krasse (Q097p Ulestraten),
kretsen:
kreͅtsə (Q097p Ulestraten)
|
krassen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
kreef (Q097p Ulestraten),
ook in ZND 28, 048
kreft (Q097p Ulestraten)
|
kreeft [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (Q097p Ulestraten)
|
krekel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
brioche (fr.):
briosj (Q097p Ulestraten)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
kreͅ‧ntəbrut (Q097p Ulestraten),
krentenmik:
krentemik (Q097p Ulestraten),
krintemik (Q097p Ulestraten),
krentenweg:
krentewêk (Q097p Ulestraten)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [SGV (1914)], [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21115 |
krentenbroodje |
hanekam:
hanekem (Q097p Ulestraten)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
krønt (Q097p Ulestraten)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|