23428 |
maria-altaar |
maria-altaar:
maria altaar (Q097p Ulestraten)
|
Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23396 |
mariabeeld |
mariabeeld:
mariabeeld (Q097p Ulestraten)
|
Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24945 |
marmer |
marmer:
marmer (Q097p Ulestraten)
|
marmer [SGV (1914)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
e marmere beeld (Q097p Ulestraten)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19589 |
marmiet, koperen ketel |
marmiet:
hoge ketel met vlakke bodem en hengsel
manmet (Q097p Ulestraten)
|
marmiet [Roukens 14 (1937)]
III-2-1
|
30093 |
massieve muur |
massieve muur:
masif mūr (Q097p Ulestraten),
volle muur:
vǫl [muur] (Q097p Ulestraten)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zextǝnhǭk (Q097p Ulestraten),
zichthaak:
[zicht]hǭk (Q097p Ulestraten)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
18414 |
matrozenpakje |
matrozenpakje:
Veldeke
matroizepekske (Q097p Ulestraten),
metroizepekske (Q097p Ulestraten)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
18129 |
mazelen |
mazeren:
mazere (Q097p Ulestraten)
|
mazelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
roggebloem:
rǫgǝblōm (Q097p Ulestraten)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|