25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
roggebloem:
rǫgǝblōm (Q097p Ulestraten)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
24421 |
meelmijt |
kalander:
Veldeke ?
klander (Q097p Ulestraten)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
meelzolder:
mē̜lzø̜ldǝr (Q097p Ulestraten)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛ̄lšø̜p (Q097p Ulestraten)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
25488 |
meelworm |
stubwormen:
štø̜bwø̜̄rm (Q097p Ulestraten)
|
Uit de meelworm ontstaat de meelkever. De meelworm verontreinigt de bloem of het meel door zijn uitwerpselen. Alle respondenten hebben een meervoudsvorm voor het begrip meelworm opgegeven. [N 29, 101]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
Veldeke
maelworm (Q097p Ulestraten)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
diep omzetten:
dēp˱ omzętǝ (Q097p Ulestraten),
ombanken:
ombaŋkǝ (Q097p Ulestraten),
omzetten:
omzętǝ (Q097p Ulestraten)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
bikǫmǝ (Q097p Ulestraten)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
32781 |
meerdelige eg |
dobbele [eg]:
dǫbǝl [eg] (Q097p Ulestraten)
|
Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māt (Q097p Ulestraten)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|