20701 |
oliebol |
oliebol:
oliebol (Q097p Ulestraten),
òliebol (Q097p Ulestraten)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ōli[verf] (Q097p Ulestraten)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
33664 |
omheinde wei |
afgepaalde wei:
āfgǝpø̜̄ldǝ węi̯ (Q097p Ulestraten)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afpalen:
āfpø̜̄lǝ (Q097p Ulestraten),
afrasteren:
āfrastǝrǝ (Q097p Ulestraten),
afrekken:
āfrɛkǝ (Q097p Ulestraten),
aftuinen:
āftȳnǝ (Q097p Ulestraten),
rek zetten:
rɛk zɛtǝ (Q097p Ulestraten),
tuinen:
tȳnǝ (Q097p Ulestraten)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
rek:
rɛk (Q097p Ulestraten),
tuin:
tȳn (Q097p Ulestraten)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de hals vallen:
om den hauws valle (Q097p Ulestraten)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25652 |
omkeren |
keren:
kjē̜rǝ (Q097p Ulestraten)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (Q097p Ulestraten)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (Q097p Ulestraten)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
inscharen:
enšǭrǝ (Q097p Ulestraten),
omweiden:
ǫmwɛi̯jǝ (Q097p Ulestraten)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|