19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (Q097p Ulestraten),
bezem:
bɛsəm (Q097p Ulestraten)
|
bezem [SGV (1914)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
25654 |
bezorgen |
bezorgen:
bǝzø̜rgǝ (Q097p Ulestraten)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
17996 |
bibberen |
beven:
baeve (Q097p Ulestraten),
bibberen:
bibbere (Q097p Ulestraten),
bibberen (Q097p Ulestraten),
rijderen:
riejere (Q097p Ulestraten),
riere (Q097p Ulestraten)
|
beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23370 |
bidstoel |
bedestoel:
beijsjtool (Q097p Ulestraten)
|
Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
beegsjtool (Q097p Ulestraten)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20830 |
bier |
bier:
beer (Q097p Ulestraten)
|
bier [SGV (1914)]
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierslemp:
beersjlemp (Q097p Ulestraten)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
beersòp (Q097p Ulestraten)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bis (Q097p Ulestraten)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33251 |
bietenkopper |
kopgaffel:
kø̜pgafǝl (Q097p Ulestraten)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|