e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pad aanmaaien ingehouwen (stuk, baan): ingǝhǫu̯dǝ (Ulestraten) Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4
pad, paadje voetpad, voetpaadje: vootpaad; vootpêdsjes (Ulestraten) pad, paden (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
paddestoel (alg.) jodenoor: judde oir (Ulestraten) paddestoel [SGV (1914)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf maf: maf (Ulestraten), opgeblazen (dik): opgebloze (Ulestraten), papperig (dik): papperig dik (Ulestraten), pofferig opgeblazen: pofferig opgebloze (Ulestraten), vet: vet (Ulestraten) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1
pak, kostuum montering: montoering (Ulestraten), montuur (<fr.): montoer (Ulestraten), montuur (Ulestraten), pak: pak (Ulestraten, ... ) Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
paling, aal aal: iĕl (Ulestraten) aal [SGV (1914)] III-4-2
panlatten panlatten: panlatǝ (Ulestraten) De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9
pannen voegen pannen leppen: panǝ lępǝ (Ulestraten  [(met apart voegijzer)]  ) De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a] II-9
pannenkoek pannenkoek: pannekook (Ulestraten) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag beslag: besjlaag (Ulestraten) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3