e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode klaver rode klee: rōi̯ǝ [klee] (Ulestraten), tamme klee: tamǝ [klee] (Ulestraten) Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Ulestraten) [N 3A, 125a] I-11
rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen blaar: blǭr (Ulestraten) [N 3A, 125b] I-11
rode kool rode kool: roije koil (Ulestraten), rood moes: roid moos (Ulestraten, ... ) Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
roek roek: roek (Ulestraten) Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] III-4-1
roep- en lokwoord voor de kip tiet, tiet, tiet: tit, tit, tit (Ulestraten), tīt, tīt, tīt (Ulestraten), tjiep, tjiep, tjiep: tjip, tjip, tjip (Ulestraten) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor een big kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Ulestraten) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kalf dè kom dè: dē̜ kǫm dē̜ (Ulestraten), kalfje dè: kēfjfkǝ dē̜ (Ulestraten), moetsje dè: mutškǝ dē̜ (Ulestraten) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken klok, klok, klok: klǫk, klǫk, klǫk (Ulestraten), pikje, pikje: pikskǝ, pikskǝ (Ulestraten), tiet, tiet, tiet: tit, tit, tit (Ulestraten) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus, kuus, kuus: kyš, kyš, kyš (Ulestraten) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12