20447 |
rouwsluier aan een hoed |
rouwband:
rouwband (Q097p Ulestraten)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
24524 |
rozenbottel |
rozenbottel:
roizebottel (Q097p Ulestraten)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
krentenmik:
krentemik (Q097p Ulestraten)
|
brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
pin in de rok (Q097p Ulestraten),
rök (Q097p Ulestraten)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [SGV (1914)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
rø̜k (Q097p Ulestraten)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
rug:
rø̜q (Q097p Ulestraten)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
rökkegraat (Q097p Ulestraten),
rugstrang:
röksjtrank (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17641 |
ruggenwervel |
wervel:
wervel (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32578 |
ruige mest |
ruwe mest:
ruu̯ǝ [mest] (Q097p Ulestraten)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q097p Ulestraten)
|
ruiken
III-1-1
|