e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruw, hard ruw: roe (Ulestraten) ruw [SGV (1914)] III-3-1
ruw, ruig ruw: roe (Ulestraten, ... ) ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)] III-4-4
ruwe stenen zonnebakkers: zonǝbę ̞kǝrš (Ulestraten) In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.] II-8
sabbelen sabbelen: zabbele (Ulestraten, ... ), smetsen: sjmetse (Ulestraten) sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)] III-2-3
sacristie sacristie: sakkristie (Ulestraten) Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)] III-3-3
sandaal sandaal: sandaal (Ulestraten) sandaal [N 24 (1964)] III-1-3
sappig kats: katsj broid  katsj (Ulestraten), ketsj broid knetsj broid = ongaar brood  ketsj (Ulestraten), zeumig: zenmich vrucht  zeumich (Ulestraten) sappig [DC 26 (1954)] III-2-3
savooiekool savooiekool: savoije koil (Ulestraten) [N Q (1966)] I-7
schaaf schaaf: šāf (Ulestraten) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaafbank, voegbank schaafbank: šāf˱baŋk (Ulestraten) Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.] II-12