21364 |
ruw, hard |
ruw:
roe (Q097p Ulestraten)
|
ruw [SGV (1914)]
III-3-1
|
25042 |
ruw, ruig |
ruw:
roe (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)]
III-4-4
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebakkers:
zonǝbę ̞kǝrš (Q097p Ulestraten)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
zabbele (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten),
smetsen:
sjmetse (Q097p Ulestraten)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkristie (Q097p Ulestraten)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaal (Q097p Ulestraten)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20928 |
sappig |
kats:
katsj broid
katsj (Q097p Ulestraten),
ketsj broid knetsj broid = ongaar brood
ketsj (Q097p Ulestraten),
zeumig:
zenmich vrucht
zeumich (Q097p Ulestraten)
|
sappig [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
savoije koil (Q097p Ulestraten)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (Q097p Ulestraten)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
schaafbank:
šāf˱baŋk (Q097p Ulestraten)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|