18102 |
schurft |
huidschilferen:
hūtšø̜lvǝrǝ (Q097p Ulestraten),
schurft:
sjörf (Q097p Ulestraten)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] || schurft [SGV (1914)]
I-11, III-1-2
|
24428 |
schurftmijt |
schurftneet:
Veldeke
sjörfneet (Q097p Ulestraten)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q097p Ulestraten)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
33416 |
schuurpoort |
dendeur:
dendø̄r (Q097p Ulestraten),
schuurpoort:
šø̄rpōrt (Q097p Ulestraten)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schuurtje:
sjuurke (Q097p Ulestraten)
|
schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (Q097p Ulestraten)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19778 |
sering |
meibloem:
meibloom (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
[SGV (1914)]sering [SGV (1914)]
I-7, III-4-3
|
30147 |
sierlaag |
sierlaag:
sērlǭx (Q097p Ulestraten)
|
Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f]
II-9
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjelenplag:
fraanjeleplak (Q097p Ulestraten)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigààrəpiepkə (Q097p Ulestraten)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|