e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slak slak: sjlek (Ulestraten, ... ) slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkencement slakkencement: slakǝnsǝmę ̞nt (Ulestraten) Cementsoort die wordt verkregen door gegranuleerde basische hoogovenslakken met droog gebluste vette of hydraulische kalk te vermengen, waarbij, al dan niet, een de bindtijd regelende toeslag wordt bijgevoegd. Tot deze soort behoort onder andere de witte Portlandcement (witte cement, Dijckerhoffcement). Deze bezit een bijna witte kleur tengevolge van het lage ijzergehalte. Slakkencement wordt niet voor gewapend beton gebruikt. Zie voor het woorddeel 'kraaien-' in het woordtype 'kraaiencement' (Q 222) ook het Waalse 'crahê', ø̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄. [N 30, 35b] II-9
slakkenhuis slakkenhuisje: sjlekkenhuuske (Ulestraten) slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slangetje boter-s: boter-esse (Ulestraten), slangetje: sjlengskes (Ulestraten) Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] III-2-3
slappe koffie larie: laarie (Ulestraten) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slappe vilten hoed loesjhoed: losjhood (Ulestraten) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
sleepcultivator, veertandeg trilcultivator: trel[cultivator] (Ulestraten) Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10] I-2
sleephout sleephout: šlęi̯phǫu̯t (Ulestraten), tuierhout: tȳrhø̄t (Ulestraten) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slekken slekken: šlɛkǝ (Ulestraten) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren slenteren: sjlentere (Ulestraten), sjlintere (Ulestraten, ... ) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2