24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjprinkhaan (Q097p Ulestraten)
|
sprinkhaan [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sjprootele (Q097p Ulestraten),
sjprotele (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
(hout) rape (Q097p Ulestraten)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
sjpruutsjes (Q097p Ulestraten)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (Q097p Ulestraten),
spruitje:
sjpruutsjes (Q097p Ulestraten),
spruitkool:
sjproetkoil (Q097p Ulestraten)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
17910 |
spuiten |
spruitsen:
sjpruitse (Q097p Ulestraten)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|
33515 |
staakbonen |
stekbonen:
sjtekboine (Q097p Ulestraten)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
17819 |
staan |
staan:
sjtōōn (Q097p Ulestraten)
|
staan [SGV (1914)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
staand verband:
štǭnt ˲vǝrbant (Q097p Ulestraten)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
30143 |
staande rollaag |
rollaag:
rǫllǭx (Q097p Ulestraten)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.]
II-9
|