34028 |
stamboekkoe |
volbloed:
vǫlblōt (Q097p Ulestraten)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
30038 |
stampbeton |
stampbeton:
štamp˱[beton] (Q097p Ulestraten)
|
Betonsoort die wordt verkregen door de aardvochtige betonspecie met houten of stalen stampers zo lang te bewerken totdat het water erin aan de oppervlakte komt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'76521. [N 30, 47b; monogr.]
II-9
|
26871 |
stamper |
dam:
dam (Q097p Ulestraten)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
20677 |
stamppot |
hutspot:
hutsjpot (Q097p Ulestraten)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
stokvispuree:
sjtokvùsjpurée (Q097p Ulestraten)
|
Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
monument:
e monnement (Q097p Ulestraten)
|
Marmeren beeld. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
21260 |
steeg, steegje |
gats, gatsje:
gats (Q097p Ulestraten),
getske (Q097p Ulestraten),
steeg, steegje:
sjteeg (Q097p Ulestraten)
|
steeg [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
sjteek (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten),
tuit:
teut (Q097p Ulestraten)
|
steek [SGV (1914)] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
tuit:
teut (Q097p Ulestraten)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
26953 |
steekschop |
graafschup:
grāfšø̜p (Q097p Ulestraten),
troffelschup:
trofǝlšø̜p (Q097p Ulestraten)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|