id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34050 | stier | duur: dȳr (Ulestraten), stier: štēr (Ulestraten), štīr (Ulestraten) | Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11 |
18003 | stijf van vingers en handen | krom: kromp gedab (Ulestraten), scheef: sjeif (Ulestraten), stijf: sjtief (Ulestraten) | stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2 |
30180 | stijlvoetplaat | muurplaai: mūrplāj (Ulestraten) | De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9 |
30015 | stijve mortel | stijve spijs: štīvǝ špīs (Ulestraten) | Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9 |
31693 | stobbe | stronkel: štroŋkǝl (Ulestraten), vot: vǫt (Ulestraten) | Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12 |
19708 | stoel | stoel: štōl (Ulestraten) | stoel [SGV (1914)] III-2-1 |
21226 | stoep | stoep: sjtòp (Ulestraten), (o dof). sjtop (Ulestraten) | stoep [SGV (1914)] || stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)] III-3-1 |
19857 | stoep, trottoir | stoep: (o dof). sjtop (Ulestraten) | stoep [SGV (1914)] III-2-1 |
18775 | stof | stub: sjtöb (Ulestraten) | stof [SGV (1914)] III-2-1 |
19430 | stof afnemen | stubben: sjtöbbe (Ulestraten) | stoffen (ww.) [SGV (1914)] III-2-1 |