24928 |
stof, zandx |
stub:
sjtöb (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
stof [SGV (1914)]
III-4-4
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sjloffe (Q097p Ulestraten)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
sjtòkvösj (Q097p Ulestraten)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24995 |
stollen |
stijf worden:
sjtief were (Q097p Ulestraten)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kieës-sjtölp (Q097p Ulestraten),
stolp:
sjtölp (Q097p Ulestraten)
|
kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
34075 |
stomphoorns |
brokkelhoorns:
brø̜kǝlhø̄r (Q097p Ulestraten)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
sjtoof (Q097p Ulestraten)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
33419 |
stookgat van de oven |
ovensmuil:
ǫvǝsmūl (Q097p Ulestraten)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
bakhuis:
[bakhuis] (Q097p Ulestraten),
bakǝs (Q097p Ulestraten),
voerstookhuis:
vōrštōkǝs (Q097p Ulestraten)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
30161 |
stootvoeg |
stootvoeg:
štwoat˲[voeg] (Q097p Ulestraten)
|
Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.]
II-9
|