e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uieren zich tonen: tøi̯nt zex (Ulestraten) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uil uil: uul (Ulestraten) uil [SGV (1914)] III-4-1
uit de hand verkopen schijterijen verpatsen: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  sjieterieje verpatse (Ulestraten), spinselen: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  sjpensele (Ulestraten) Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)] III-3-1
uitdrogen schralen: šrālǝ (Ulestraten) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.] II-1
uiteenploegen afploegen: ãf[ploegen] (Ulestraten) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uitgaanskleren goede kleren: goo kleijer (Ulestraten) De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] III-1-3
uitgedroogd korst: kōrš (Ulestraten) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c] II-1
uitgeteld zijn aan (de) tijd zijn: (de koe is) ān tīt (Ulestraten), aan de telling zijn: (de koe is) ān dǝ tɛleŋ (Ulestraten) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitlitsen: oetlitsje (Ulestraten), uitschampen: oetsjampe (Ulestraten, ... ) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uitneembaar frontje frontje: fruntsje (Ulestraten) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3