30317 |
vensterbank |
latei:
latɛj (Q097p Ulestraten),
vensterbank:
venstǝrbāŋk (Q097p Ulestraten),
vensterlatei:
venstǝrlatɛj (Q097p Ulestraten)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|
30332 |
vensterluiken |
blinden:
blenǝ (Q097p Ulestraten),
bleŋǝ (Q097p Ulestraten)
|
Zie kaarten. De houten panelen die draaiend aan de buitenkant van het huis aan beide zijden van het raam zijn aangebracht. Er bestaan ook losse vensterluiken die 's avonds voor het raam worden geplaatst en 's morgens weer verwijderd worden. Zie voor het woordtype 'vensters' ook Van Keirsbilck I pag. 466 s.v. 'venster': ø̄Ook dikwijls gebruikt in den zin van een beweeglijk luik vóór een venster, aan den buitenkant.ø̄ [N 55, 65a; A 23, 18a; A 46, 11a; L 1 a-m; L 32, 75b; L 1u, 17; L B1, 155; L A2, 409; rnd 49 add.; monogr.; Vld.]
II-9
|
29898 |
ventilatiepan |
lochtpan:
lǫxpan (Q097p Ulestraten)
|
Dakpan met een ventilatie-opening. Een dergelijke opening werd in Q 202 een loftlok (loflǭk) genoemd. [N 32, 45a]
II-8
|
33671 |
venweide |
zure wei:
zūr węi̯ (Q097p Ulestraten)
|
Weiland aan of rondom een ven. [N 27, 23c]
I-8
|
34131 |
ver uitspringende hielen |
sabelhakken:
sābǝlhakǝ (Q097p Ulestraten)
|
[N 3A, 144a; monogr.]
I-11
|
30236 |
verblinding |
bekleding:
bǝklęjeŋ (Q097p Ulestraten)
|
De gemetselde laag stenen waarmee de latei aan het oog wordt onttrokken. Zie voor de woordtypen 'streklaag', 'strek', 'rollaag', 'rol' en 'koplaag' ook de toelichting bij de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Koppenlaag'. [N 32, 15d]
II-9
|
25618 |
verbranden |
verbranden:
vǝrbranǝ (Q097p Ulestraten)
|
Bij een te hoge oventemperatuur zal de korst, speciaal de bovenkorst, verkolen. [N 29, 66a; monogr.]
II-1
|
30472 |
verdekken |
(pannen) goed leggen:
gōt lɛqǝ (Q097p Ulestraten)
|
De pannen definitief leggen. Zwiers II merkt op pag. 512 over het 'verdekken' op: ø̄Het goed en gelijk leggen der dakpannen op een beschoten dak, hetgeen pas geschiedt, nadat eerst het geheele dak ten ruwste gedekt is, ten einde het gebouw zoo vlug mogelijk waterdicht te maken. Bij het verdekken moet elke pan door klinken goed worden nagezien, of ze zonder bersten is en, waar noodig, iets afgehakt worden, wat bij Hollandsche pannen bijna altijd het geval is, ten einde ze goed sluitend te kunnen leggen.ø̄ [N 32, 47b]
II-9
|
30173 |
verdiept werk |
teruggevoegd:
trø̜k˲gǝvōx (Q097p Ulestraten)
|
Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.]
II-9
|
34155 |
verdrogen |
verzijen:
vǝrzii̯ǝ (Q097p Ulestraten)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|