32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q097p Ulestraten)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten),
snuitsen:
sjnoetse (Q097p Ulestraten)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19221 |
zijn woede luchten |
zijn gift koelen:
z’n gif keule (Q097p Ulestraten)
|
zn gram ergens halen: In de betekenis: zijn woede luchten? [DC 32 (1960)]
III-1-4
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreurslok:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
sjroenssjlook (Q097p Ulestraten)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
zijbred:
zībrɛ̄t (Q097p Ulestraten)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
trekwortelen:
trek-wortele (Q097p Ulestraten)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
21624 |
zilvergeld |
zilvertjes:
Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
zilverkes (Q097p Ulestraten)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34083 |
zitbeenderen |
votsknoken:
(enk)
vǫtsknōk (Q097p Ulestraten)
|
Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c]
I-11
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (Q097p Ulestraten)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
doe löps ouch ummer met de baom op dien veersje (Q097p Ulestraten),
broekesbodem:
brokesbaom (Q097p Ulestraten)
|
Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|