e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

Gevonden: 3378
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodrek hortje: hø̜rtšǝs (Ulestraten) De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53] II-1
broodslot slot: šlōt (Ulestraten) De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.] II-1
brouwen brouwen: bruwǝn (Ulestraten) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: bryǝr (Ulestraten) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
bruid bruid: broed (Ulestraten), brōēd (Ulestraten) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidegom bruidegom: broedegom (Ulestraten), (o dof).  broedegom (Ulestraten) bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruiloft bruiloft: brōēlef (Ulestraten) bruiloft [SGV (1914)] III-2-2
brullen brullen: brølǝ (Ulestraten) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulziekte brul zijn: (de koe is) brøl (Ulestraten), los in de banden zijn: (de koe is) los en dǝ bɛŋ (Ulestraten) Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C] I-11
bui, regenbui bui: bŭŭ (Ulestraten), regenbui: reengebuu (Ulestraten) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] III-4-4