e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

Gevonden: 3378
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
communiekleed communiekleed: kəmŭŭnniekleit (Ulestraten) Het kleed, de doek daarover [communiekleed, communiedoek]. [N 96A (1989)] III-3-3
communietaart opzet: opzat (Ulestraten) Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)] III-2-3
compact zwaar: žwǭr (Ulestraten) Zwaar, compact of stug, gezegd van bloem. Ten aanzien van het woordtype "vette" zij opgemerkt dat bloem, gemalen van inlandse tarwe, glad zal aanvoelen, als men deze tussen vinger en duim wrijft (Schoep blz. 19). De bakker spreekt dan over het vettig aanvoelen van de bloem. In feite heeft dit niets met het vetgehalte van de bloem te maken. Door de informanten wordt de bloem als "zwaar" beschouwd wanneer die veel zemelen in zich heeft (Q 121, Q 121e) of wanneer die niet poreus is (K 314). De bloem wordt "stijf" gemoemd, als het deeg meer water nodig heeft. [N 29, 16] II-1
compost compost: kǫmpǫs (Ulestraten), kǫmpǫst (Ulestraten) Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.] I-1
composthoop composthoop: [compost]hǫu̯p (Ulestraten), drekhoop: drɛkhǫu̯p (Ulestraten) Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.] I-1
contrefort steunbeer: štø̄nbē̜r (Ulestraten) Vooruitspringende steunbeer of schraagpijler om het muurwerk te verstevigen en om eventuele druk van de tegengestelde kant, bijvoorbeeld veroorzaakt door de aanwezigheid van gewelven, weerstand te bieden. Zie ook afb. 31. In L 271 kende men steunberen die recht, schuin en trapsgewijze waren uitgevoerd. [N 31, 49; monogr.] II-9
crypte crypte (<fr.): krip (Ulestraten) De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)] III-3-3
cultivator, extirpator cultivator: køltivātǝr (Ulestraten), extirpator: ɛkspātǝr (Ulestraten) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2
dagwijdte spanning: španeŋ (Ulestraten) De afstand tussen de twee zijkanten van de muuropening, waarover de boog wordt gemetseld. [N 32, 17c] II-9
dak dak: dāk (Ulestraten) Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.] II-9