33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (Q097p Ulestraten)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
harre:
harǝ (Q097p Ulestraten)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (Q097p Ulestraten),
vol:
vǫl (Q097p Ulestraten)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reng (Q097p Ulestraten)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20500 |
drank |
drank:
drànk (Q097p Ulestraten),
drinkje:
drénkskə (Q097p Ulestraten)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
allei (Q097p Ulestraten)
|
dreef [SGV (1914)]
III-3-1
|
29827 |
drieklezoor |
drie-/drijklezoor:
driklos˱ōr (Q097p Ulestraten),
lang stuk:
laŋk štø̜k (Q097p Ulestraten)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
34094 |
driespeen |
driedemer:
dridē̜mǝr (Q097p Ulestraten)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66]
I-11
|
18650 |
driesteek |
tuit:
teut (Q097p Ulestraten)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
kòkkerél (Q097p Ulestraten)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|