33688 |
fijn droog stof |
moude:
mǫu̯w (Q097p Ulestraten),
stub:
štø̜p (Q097p Ulestraten)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
25170 |
fijne hagel |
rijzelsuiker:
riezel-sokker (Q097p Ulestraten),
schrot:
sjrot (Q097p Ulestraten)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33227 |
fijne zeef, voor pootaardappelen |
poterszeef:
pōtǝršzēf (Q097p Ulestraten)
|
De tweede, en doorgaans middelste zeef, waardoor de kleinere aardappelen worden afgezonderd die als pootgoed worden gebruikt. [N 12, 34b]
I-5
|
33228 |
fijnste zeef, uitschotzeef |
schrotzeef:
šrǫtzēf (Q097p Ulestraten)
|
Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c]
I-5
|
20511 |
filet, haas |
haasje:
hééəskə (Q097p Ulestraten)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18648 |
flaphoed |
flambard (fr.):
flambaar (Q097p Ulestraten)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20525 |
flensje |
koekje:
keukske (Q097p Ulestraten),
pannenkoekje:
pannəkeukskə (Q097p Ulestraten)
|
flensje [SGV (1914)] || flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18912 |
flink; flinke persoon |
stevig:
sjteveg (Q097p Ulestraten)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten,
Q097p Ulestraten),
kaats:
kaatsj (Q097p Ulestraten),
kwatter:
WNT: kwatten, B): Kwalsteren, spuwen. In deze betekenis ook kwadden. [-> afl., rk]
kwatter (Q097p Ulestraten)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
kaatsen:
kaatsje (Q097p Ulestraten),
uitgooien:
oetgoije (Q097p Ulestraten)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|