id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20742 | gebakje | taartje: tuurtsje (Ulestraten) | Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20683 | gebakken aardappelen | opgebakken aardappelen: opgebakke eerappele (Ulestraten) | In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
25619 | gebarsten en zwartgeblakerde korst | kruinvel: krȳnvɛl (Ulestraten) | Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a] II-1 |
30204 | gebint | gebont(e): gǝbǫnt (Ulestraten) | Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9 |
17623 | gebit | gebit: gebeet (Ulestraten), geschaar: gesjieër (Ulestraten), tanden: teng (Ulestraten) | gebit [N 10a (1961)] III-1-1 |
30037 | gebluste kalk | gebluste kalk: gǝblø̜š˱dǝ kalǝk (Ulestraten), gietkalk: gētkalǝk (Ulestraten), leskalk: lɛškalǝk (Ulestraten) | Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9 |
20183 | geboorte | aanzet: ānzat (Ulestraten), geboorte: gǝbōrtǝ (Ulestraten) | De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.] II-9 |
18335 | gebreide kous | strikhoos: sjtrikhaos (Ulestraten) | breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18620 | gebreide wollen muts | poldermuts: poldermöts (Ulestraten), velours (fr.) muts: floere möts (Ulestraten) | muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] || muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3 |
18144 | gebrekkig | gebrekkelijk: gebriëkelek (Ulestraten) | gebrekkig [SGV (1914)] III-1-2 |