17780 |
hart |
hart:
hart (Q097p Ulestraten)
|
hart [SGV (1914)]
III-1-1
|
29135 |
haspel |
haspel:
haspǝl (Q097p Ulestraten)
|
Een drie- of vierarmig, ronddraaiend toestel op het spinnewiel waarmee onder andere de gesponnen wol tot strengen werd verwerkt. Zie afb. 53. [N 34, D]
II-7
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q097p Ulestraten)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kes (Q097p Ulestraten)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
20675 |
havermout |
havermout:
havermout (Q097p Ulestraten, ...
Q097p Ulestraten)
|
Havermout [N 16 (1962)] || havermout [SGV (1914)]
III-2-3
|
20607 |
havermoutpap |
havermoutspap:
havermoutspap (Q097p Ulestraten)
|
Pap van havermout (haavere moute pap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33994 |
haverzak |
mondbuidel:
mǫnt˱bȳl (Q097p Ulestraten)
|
Zak, gevuld met haver, die men een ingespannen paard omhangt om het te laten eten. [N 13, 90; monogr.]
I-10
|
24480 |
hazelaar |
hazenotenstruik:
assenootesjtrōēk (Q097p Ulestraten)
|
hazelstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazenoot:
assenoot (Q097p Ulestraten)
|
hazelnoot [SGV (1914)]
III-4-3
|
19534 |
hecht van een mes |
handhaaf:
hantef (Q097p Ulestraten),
steel:
sjteel (Q097p Ulestraten)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || heft [SGV (1914)]
III-2-1
|