e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulestraten

Overzicht

Gevonden: 3378
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hees, schor hees: heisj (Ulestraten, ... ), heisj zin (Ulestraten) hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2
heggenmus heggenmus: hègkemösj (Ulestraten) Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
heibezem heibezem: heibessem (Ulestraten) bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)] III-2-1
heien heien: hɛjǝ (Ulestraten) Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.] II-9
heilig hartbeeld heilig hart van jezus: heilig hart van jezus (Ulestraten) Een beeld van Jezus die zijn hart toont (H.Hart). [N 96A (1989)] III-3-3
heiligenbeeld beeld: beelde (Ulestraten) De beelden in de kerk, de kerkbeelden [beelde, bilde, fiegoere, sjtatoeë, hèlligebeelde, hilliejefijoere?]. [N 96A (1989)] III-3-3
heimwee heimwee: (niet zo oude term).  heimwië (Ulestraten), dit woord wordt pas kort gebezigd  heimwjè (Ulestraten) heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)] || heimwee hebben [N 37 (1971)] III-1-4
heipalen heipalen: hɛjpǭlǝ (Ulestraten  [(vroeger van eiken)]  ) De houten of betonnen palen die bij een paalfundering gebruikt worden. In L 321 waren de heipalen vervaardigd van de houtsoort 'pitchpine' ('petšpīnǝ') of 'grenen' ('grē̜nǝ'). [N 31, 4b; N 31, 4a; N 31, 5a] II-9
hek stanketsel: štankɛtsǝl (Ulestraten) Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.] I-8
hek aan de ingang van een wei barrier: brēr (Ulestraten), veken: vēkǝ (Ulestraten), vē̜kǝ (Ulestraten), vouwere: vau̯wǝrǝ (Ulestraten) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8