e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katholiek katholiek (<fr.): katteliek (Valkenburg), rooms: roamsj (Valkenburg) katholiek [SGV (1914)] III-3-3
katoen katoen: kǝtūn (Valkenburg) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kauw dool: daol, döölke (Valkenburg), torenkraai  daol (Valkenburg), dooltje: daol, döölke (Valkenburg), deulke (Valkenburg), deùlke (Valkenburg), dölke (Valkenburg, ... ), torenkraai, kauw  deulke (Valkenburg) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kauw, torenkraai III-4-1
kauwen kauwen: kŭŭjə (Valkenburg), knauwelen: knauwəle (Valkenburg) kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)] III-2-3
kazuifel kazuifel: kassuifel (Valkenburg) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel la(ai): (Valkenburg), strot: struɛt (Valkenburg) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot keel: keil (Valkenburg), kèl (Valkenburg), kèèl (Valkenburg), strot: schtroot (Valkenburg, ... ), sjtroat (Valkenburg) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [SGV (1914)] III-1-1
keelgat keellok: kèllook (Valkenburg), tuut: tuut (Valkenburg) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpin (Valkenburg) keelpijn [RND] III-1-2
keeltjes, raapstelen steel: štēl (Valkenburg), steelmoes: štēlmōs (Valkenburg) Groente bestaande uit dunne stengels en zeer jong kort blad van de koolraap, die zeer dicht gezaaid zijn zodat er geen knolvorming kan plaatsvinden. Raapstelen worden vooral in stamppot verwerkt. [monogr.; add. uit N 7, 16] I-5