e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kibbelen enselen: hensjele (Valkenburg), ènsjele (Valkenburg), stechelen: stechele (Valkenburg) het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] || kibbelen [SGV (1914)] III-3-1
kiel blauwe kiel: Dit kledingstuk wordt nog maar zelden gedragen. In deze streek was het steeds van blauw linnen.  blauwe keel (Valkenburg), jas: jes (Valkenburg), kiel: keel (Valkenburg, ... ), kiel (Valkenburg), Mndl. keirle.  keel (Valkenburg), kieltje: keelke (Valkenburg) hes (kiel) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel [SGV (1914)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)] III-1-3
kiem scheut: sjeut (Valkenburg, ... ), schoten: sjööt (Valkenburg) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] III-4-3
kiemen uitbotten: oetbotte (Valkenburg, ... ) Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kiemen: kimǝ (Valkenburg), uitspringen: ū.tšpreŋǝ (Valkenburg) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kies baktand: baktand (Valkenburg, ... ) kies [DC 01 (1931)] III-1-1
kieskauwen fippen: maastrichts dialekt  fippə (Valkenburg), met lange tanden eten: mét lang teng eetə (Valkenburg) zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwer fipper: maastrichts dialekt  fippər (Valkenburg), pikker: pĭĕkkər (Valkenburg) lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] III-2-3
kieskeurig fijngevallen: fiengevalle (Valkenburg) kieskeurig [SGV (1914)] III-1-4
kietelen kietelen: kietele (Valkenburg), kriebelen: kriebele (Valkenburg) Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)] III-1-2