e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q101p plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaarkomen vaardigkomen: vèrdig komme (Valkenburg) gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] III-1-4
klank van een klok toon: dn toan (Valkenburg) De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)] III-3-3
klapekster ekster: èkster (Valkenburg), moordekster: moordèkster (Valkenburg), mōrdaekster (Valkenburg) Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] || klapekster (24 lijkt wel op de ekster [073] maar heeft meer grijs, is kleiner; erg zeldzaam, nu alleen nog op sommige heivelden; hele jaar hier; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast [N 09 (1961)] III-4-1
klaproos kolbloem: kǫlblōm (Valkenburg), (kelt. calocatano)  kolbloom (Valkenburg), -  kolbloom (Valkenburg, ... ), papaver, klaproos.  kolbloom (Valkenburg), papaver: papavǝr (Valkenburg), -  papaver (Valkenburg) klaproos [DC 13 (1945)], [SGV (1914)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] || papaver, klaproos I-5, III-4-3
klaringskuip filterkuip: feltarkūp (Valkenburg), klaringskuip: klāreŋskūp (Valkenburg) Kuip waarin het aftreksel van mout en water wordt geklaard, d.w.z. waar de wort gescheiden wordt van de bostel. [N 35, 29] II-2
klauteren kledderen: kleddere (Valkenburg) klauteren [SGV (1914)] III-1-2
klaver, algemeen klee: kliɛ (Valkenburg), klīǝ (Valkenburg) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaveren in het kaartspel klaveren: klavere boer (Valkenburg), kleen: kliè boer (Valkenburg) klaveren boer [SGV (1914)] III-3-2
klaverschoof schoof: schoof (Valkenburg) Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g] I-5
klavervreter kanker: kaŋkǝr (Valkenburg), (...)  kanker (Valkenburg) klavervreter || Orobanche minor Sm. Een inmiddels vrij zeldzaam voorkomende lastige woekerplant op klaver en andere vlinderbloemige planten. Het is een kruidachtige parasiet zonder bladgroen, met schubvormige bladeren en een lichtbruine tot paarse stengel. De plant wordt 10 tot 60 cm hoog en bloeit van juni tot augustus. I-5, III-4-3