30797 |
looi |
looi:
loa (Q101p Valkenburg)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lø̜ęǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
loon:
loin (Q101p Valkenburg),
salaris:
selaris (Q101p Valkenburg)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
de luip van ə gəweer (Q101p Valkenburg)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
loupsch (Q101p Valkenburg),
luipsch (Q101p Valkenburg),
løͅi̯pš (Q101p Valkenburg)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
afzetsel:
aafzetsel (Q101p Valkenburg),
loot:
loat (Q101p Valkenburg),
scheut:
sjeut (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
šjeut (Q101p Valkenburg)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupə (Q101p Valkenburg),
loupe (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
loupen (Q101p Valkenburg)
|
lopen [SGV (1914)], [ZND 25 (1937)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
klaasje:
kleuske (Q101p Valkenburg)
|
loper om sloten open te breken, Klaaske
III-2-1
|
24674 |
lork |
lariks:
lariks (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
aan de bekriem leiden:
ān dǝ bɛkrēm lęi̯ǝ (Q101p Valkenburg)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|