18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (Q101p Valkenburg),
metlijden:
métlièje (Q101p Valkenburg)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23682 |
meditatie |
meditatie (<fr.):
meditaasje (Q101p Valkenburg)
|
Een meditatie, geestelijke overweging. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17849 |
meegaan |
gaan met:
dan goon veer met tiech (Q101p Valkenburg),
meegaan:
mit goan (Q101p Valkenburg)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (Q101p Valkenburg)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
meelmijt:
eigen spellingsysteem
mèlmīēt (Q101p Valkenburg)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛ̄lšø̜p (Q101p Valkenburg)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
eigen spellingsysteem
mëəlwörrem (Q101p Valkenburg)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zeef (Q101p Valkenburg)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
mundig (Q101p Valkenburg),
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
mundich (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
32635 |
meerscharige ploegen |
drieschaarder:
drišē̜rdǝr (Q101p Valkenburg),
tweeschaarder:
tweǝšē̜rdǝr (Q101p Valkenburg)
|
Met een meerscharige ploeg wordt een ploeg bedoeld die uitgerust is met twee, drie of meer scharen en waarmee evenzovele voren tegelijk omgeploegd worden. Over het algemeen - en uit een aantal benamingen blijkt dat ook - gebruikt men deze ploeg voor het oppervlakkig ploegwerk met name voor het omploegen van een stoppelveld. Van de onderstaande woordtypen die met drie- beginnen, vertegenwoordigt het eerste lid tevens dialectvarianten van het type drij. [N 11, 30; N 11A , 75 a-c ; N J, 10; JG 2b-4, 1; monogr.]
I-1
|