25816 |
gistruimte |
gistkelder:
geskęldǝr (Q101p Valkenburg)
|
De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.]
II-2
|
25807 |
gistvloot |
kuip:
kūp (Q101p Valkenburg),
vlootje:
vlyǝtjǝ (Q101p Valkenburg)
|
De bak of kuip onder de bierstelling waarin het weglopend bier, vermengd met gist, wordt opgevangen of hét grote vat waarin de inhoud van de kleinere gistvaten wordt gegoten. De gist die zich in de vaten verzamelt wordt volgens Claessen (pag. 2. 39) vaak als natte gist aan bakkers en boeren verkocht. Zie ook het lemma ''vloeibare gist'' in Wld II. 1, pag. 97. De "heefkuip" uit P 180 kon tot 20 liter vloeistof bevatten. P. Chambille de Beaumont vermeldt op pag. 6 dat een "loupe" een kuipje van 1 meter doorsnede en 30 cm hoog was dat men gebruikte voor het opvangen van de gist.' [N 35, 75; N 35, 76; monogr.]
II-2
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glacés (Q101p Valkenburg)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glats:
glets (Q101p Valkenburg),
glatsig:
gletsig (Q101p Valkenburg)
|
glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23380 |
glas-in-loodraam |
loodvenster:
loadvinster (Q101p Valkenburg)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glazərich (Q101p Valkenburg),
glazig:
gláázig (Q101p Valkenburg)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ērdǝwęrk (Q101p Valkenburg)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
schuivel:
vgl. schuvele, afglijden; frequent. van schuiven.
schuvel (Q101p Valkenburg)
|
Glijbaan langs een scherpe helling.
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glitschen (du.):
glietsje (Q101p Valkenburg),
glitsje (Q101p Valkenburg),
glitsen:
glietsje (Q101p Valkenburg),
glitsje (Q101p Valkenburg),
kaaien:
kejje (Q101p Valkenburg),
litsen:
litsje (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
24316 |
glimworm |
glimwormpje:
glimwurmke (Q101p Valkenburg),
glumwurmpke (Q101p Valkenburg),
vuurworm:
vuurwòrm (Q101p Valkenburg),
vuurwormpje:
vuurwurmke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
vuurwurmpke (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|