e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gistruimte gistkelder: geskęldǝr (Valkenburg) De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.] II-2
gistvloot kuip: kūp (Valkenburg), vlootje: vlyǝtjǝ (Valkenburg) De bak of kuip onder de bierstelling waarin het weglopend bier, vermengd met gist, wordt opgevangen of hét grote vat waarin de inhoud van de kleinere gistvaten wordt gegoten. De gist die zich in de vaten verzamelt wordt volgens Claessen (pag. 2. 39) vaak als natte gist aan bakkers en boeren verkocht. Zie ook het lemma ''vloeibare gist'' in Wld II. 1, pag. 97. De "heefkuip" uit P 180 kon tot 20 liter vloeistof bevatten. P. Chambille de Beaumont vermeldt op pag. 6 dat een "loupe" een kuipje van 1 meter doorsnede en 30 cm hoog was dat men gebruikte voor het opvangen van de gist.' [N 35, 75; N 35, 76; monogr.] II-2
glacé glac (fr.): glacés (Valkenburg) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glats: glets (Valkenburg), glatsig: gletsig (Valkenburg) glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
glas-in-loodraam loodvenster: loadvinster (Valkenburg) Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)] III-3-3
glazig glazerig: glazərich (Valkenburg), glazig: gláázig (Valkenburg) glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
gleiswerk aardewerk: ērdǝwęrk (Valkenburg) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
glijbaan schuivel: vgl. schuvele, afglijden; frequent. van schuiven.  schuvel (Valkenburg) Glijbaan langs een scherpe helling. III-3-2
glijden glitschen (du.): glietsje (Valkenburg), glitsje (Valkenburg), glitsen: glietsje (Valkenburg), glitsje (Valkenburg), kaaien: kejje (Valkenburg), litsen: litsje (Valkenburg, ... ) glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-1-2, III-3-2
glimworm glimwormpje: glimwurmke (Valkenburg), glumwurmpke (Valkenburg), vuurworm: vuurwòrm (Valkenburg), vuurwormpje: vuurwurmke (Valkenburg, ... ), vuurwurmpke (Valkenburg, ... ) glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] III-4-2