19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjer:
-
anjer (Q101p Valkenburg),
groffiaat:
groffijaot (Q101p Valkenburg),
(fr. giroflé)
groffijaot (Q101p Valkenburg),
-
groffiaat (Q101p Valkenburg),
groffioate (Q101p Valkenburg),
groffïaot (Q101p Valkenburg),
grofiaot (Q101p Valkenburg),
grofio`t (Q101p Valkenburg),
Anjelier
groffijaot (Q101p Valkenburg),
jonkertje:
junkerke (Q101p Valkenburg),
Anjelier; duizendschoon
junkerke (Q101p Valkenburg)
|
anjelier || anjelier, duizendschoon dianthus || tuinanjer [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
anker (Q101p Valkenburg),
aŋkǝr (Q101p Valkenburg)
|
anker [SGV (1914)] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-9, III-3-1
|
25258 |
anker, maat van 1/4 aam (39 l.) |
anker:
Oorspr.: botervat van het woord anke, boter.
anker (Q101p Valkenburg)
|
tonnetje met een inhoud van circa 30 oude kan (of 35 liter), vierde deel der aam
III-4-4
|
33488 |
appel, overige soorten |
lint:
luite (Q101p Valkenburg),
in de betekenis van winterappelen. Teuth.: lenten, lynten, hibernus
linte (Q101p Valkenburg)
|
soort zoete appel || soort zoete appels
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
appelbol (Q101p Valkenburg),
kollemol:
Eigen phonetische
kolləmol (Q101p Valkenburg),
krollemol:
krollemol (Q101p Valkenburg)
|
appelbol || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbeumke (Q101p Valkenburg),
appelbuimke (Q101p Valkenburg),
appelbuimpke (Q101p Valkenburg)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
20698 |
appelmoes |
appelmoes:
appelmoos (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
appelmoos (Q101p Valkenburg)
|
Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21119 |
appels van de boom schudden |
schuddelen:
sjöddele (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
taartenpom:
tartepom (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
tartəpom (Q101p Valkenburg)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)] || toegeslagen taart
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
taartenpommetje:
tartepumke (Q101p Valkenburg),
Eigen phonetische
tartəpömkə (Q101p Valkenburg)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|