18606 |
[lijfje] |
lijfje:
Onderhemd voor kinderen.
liefke (Q101p Valkenburg)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
jas:
jas (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (Q101p Valkenburg)
|
aalmoes [SGV (1914)]
III-3-1
|
24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
aalmozeneer (Q101p Valkenburg)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
aom (Q101p Valkenburg),
oam (Q101p Valkenburg)
|
aam (maat) [SGV (1914)] || biervat van 120 oude kan inhoud
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanvilt:
hāmvęlt (Q101p Valkenburg),
āmvęlt (Q101p Valkenburg)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
aambeien:
aambeie (Q101p Valkenburg)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
aan de borst liggen:
aan de boorsj ligge (Q101p Valkenburg),
de borst hebben:
de boorsj hëbbe (Q101p Valkenburg)
|
gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34496 |
aan de leg zijn |
aan de leg:
ān dǝ leg (Q101p Valkenburg)
|
Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.]
I-12
|
18212 |
aan flarden |
gans kapot:
zien kleijer waore gəns kepot (Q101p Valkenburg),
kapot gereten:
zien kleijer waore kapot gereete (Q101p Valkenburg)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|