e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Valkenburg

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleine hoeveelheid eten prakje: prakske (Valkenburg) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine neus klein neusje: klein neͅske (Valkenburg) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleingeld kleingeld: klei geld (Valkenburg), kleigeld (Valkenburg), wisselgeld: wisselgeld (Valkenburg) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [SGV (1914)] III-3-1
kleinkinderen enkel (du.): mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening cf. VD D-N s.v. "Enkel  inkəl (Valkenburg), enkelkinder (du.): mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening cf. VD D-N s.v. "Enkelkind  inkəlkingər (Valkenburg), kindskinder: kindschkinger (Valkenburg), kleinkind: kleikind (Valkenburg), kleinkind (Valkenburg), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  kleikind (Valkenburg), kleinkinder: kleinkinger (Valkenburg) kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2
kleinzoon kleinzoon: kleinzoon (Valkenburg, ... ), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  kleinzoon (Valkenburg) kleinzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
klep (van pet) klep: klep (Valkenburg) klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)] III-1-3
klepbroek klepbroek: klepbrook (Valkenburg) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klepel: klaepel (Valkenburg), klepel (Valkenburg) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || klepel [SGV (1914)] III-3-3
klepklok luiklokje: loewklökske (Valkenburg), tumpje: t tumpke (Valkenburg) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kleppen tumpen: tumpe (Valkenburg) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3