25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
gosselen:
gossele (Q101p Valkenburg),
slabberen:
sjlabbere (Q101p Valkenburg)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19076 |
knoest |
aas:
aos (Q101p Valkenburg),
āōs (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
Meyer: Ast, quast an den boom
aos (Q101p Valkenburg)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || knoest in hout || kwast in het hout
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
bol look:
ənə bol look (Q101p Valkenburg),
knoflook:
knoeflouk (Q101p Valkenburg)
|
[DC 13 (1945)]look [ZND 01 (1922)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
kuiltjes:
kuulkes (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
lokje:
leukske (Q101p Valkenburg)
|
De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
33246 |
knollen uittrekken |
kruiden:
krūǝ (Q101p Valkenburg)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (Q101p Valkenburg),
stoppelreuben:
štǫpǝrø̄bǝ (Q101p Valkenburg)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groente:
grø̄nt (Q101p Valkenburg)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoup (Q101p Valkenburg),
knuip (Q101p Valkenburg),
knǫwp (Q101p Valkenburg),
knǭwp (Q101p Valkenburg),
N62,065b - Soorten: hömmesknoup, mangelknoup, piekpakknoup, pietsjknuipke, sjoonsknuip.
knoup (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt U: een knoop in het algemeen [N 62 (1973)] || knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
18425 |
knoopsgat |
knoopslok:
knoupslook (Q101p Valkenburg),
knǫwpslōk (Q101p Valkenburg),
knǫwpslǭk (Q101p Valkenburg)
|
Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 à 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.] || Hoe noemt U een knoopsgat? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
24723 |
knop waaruit twijg groeit |
knop:
knop (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
oog:
aug (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|